Ceremonieel tenue
Door de tijden heen:
· Ingenieur der genie (1770). Zijn rok is bezet met goudkleurige galons en knopen. De tint goud (geel) komt thans nog op diverse plaatsen in de tenues der genietroepen voor. Officieren van het Staatse leger waren onder meer herkenbaar aan gouden ‘nestelingen’ (nestels), die van gevlochten schouderepauletten langs de bovenmouw afhingen, een Pruisische invloed in de uniformering van die tijd, die thans nog voorkomt in de geklede tenue van officieren van de Bundeswehr.
· Mineur (1795). De mineur is uitgerust met een pioniersschop en bewapend met een vuursteenpistool. Verder draagt hij een witlederen voorschoot. Ook de latere sappeurs der infanterie droegen dergelijke martiale ‘sloven’, een traditie, die ook thans nog gekoesterd wordt door de ‘baardige’ sappeurs van het Franse vreemdelingenlegioen. In de tenue van deze voorganger van de latere ‘genist’ komt voor het eerst de kleur ‘ponceaurood’ voor, die tot op heden bij de genie in geklede en ceremoniële tenues gehandhaafd is gebleven.
· Ingenieur der genie (1825). De rijke gouden borduursels op de kraag bleven gehandhaafd tot 1865. Verder draagt de officier om het lichaam een geknoopte oranje sjerp van zgn. ‘Egyptisch weefsel’. De witte linnen pantalon, behorend bij het zomertenue completeert het geheel. Hij is bewapend met de officiersdegen van oorspronkelijk Pruisisch model, aangeduid met Officiersdegen van algemeen model (ingevoerd vóór 1820). Ingenieurs en Chirurgijns bij de toenmalige ‘Armée’ behoorden toen tot de enige categorie, die een bril mochten dragen.
· Pontonnier der Bataafsche ‘armée’ (1800). Het dragen van hoeden was in die tijd een internationaal militair modeverschijnsel. Ook in deze tenue komt de latere genie-uitmonstering van zwart-ponceaurood reeds voor. De rood-wit-blauwe pluim gaf aan dat deze pontonnier tot het leger van de Bataafse Republiek (1795-1806) behoorde.
· Korporaal der mineurs of sappeurs (1800). De lis op de kraag is op de geklede tenue van de onderofficieren der genie tot 1940 gehandhaafd gebleven. De frontplaat met de springend granaat, werd ook wel het ‘diadeem’ genoemd. De bewapening bestaat uit het vuursteengeweer M. 1815 nr. 1 met sokkelbajonet, identiek aan het Franse vuursteengeweer 1777 corrigé. Een sappeurssabel met dragen voltooit de bewapening.
· Subaltern officier der genie (1856). De officier is gekleed in de ceremoniële tenue met de nassaublauwe broek en de sjako M. 1854. Hij draagt om het lichaam de toen nog geknoopte oranje sjerp van nieuw model over de smalle zwart laklederen sabelkoppel met twee afhangriemen. De bewapening bestaat uit de infanteriesabel M. 1852.
· Onderofficier van het korps genietroepen (1905). Hij draagt de nieuwe tenue met de kepi, die bij het KB van 2 oktober nr. 50 toen óók voor het Wapen der genie werd ingevoerd.
· Kapitein der genie (1885). Bij dit ceremoniële tenue, met de traditionele nassaublauwe broek, werd het verkleind type sjako M. 1865 gedragen, die op de voorzijde van een vergulde granaat voorzien was dit type sjako wordt tot op heden alleen nog gevoerd door de muzikanten van de Johan Willem Frisokapel. De kapitein is bewapend met de sabel voor officieren der infanterie M. 1852.
· Tamboer der genie (1890). Hij draagt de sjako M. 1865 en als onderscheidingsteken voor tamboers en hoornblazers de zogenaamde ‘zwaluwnesten’ op de schouders.
· Soldaat der 1e klasse der genietroepen in marstenue (1895). Hij is gekleed in de kapotjas, die zowel in de zomer óp het hemd’ als in de winter op het mouwvest gedragen kon worden. Naast de zware bepakking wordt ook nog een paar vetlederen laarzen op de ransel meegevoerd. Verder is hij bewapend met de Remingtonkarabijn M. 70/73 waarvan de sokkelbajonet aan de schede van de geniesabel M. 1880 (later de Korte sabel nr. 2 genoemd) is bevestigd.
· Genist (1917). De genist is gekleed in een compleet grijs tenue met kepi. Tijdens de grote mobilisatie 1914-1918 werden er door gebrek aan grondstoffen voor uniformkleding, diverse tenues, het donkerblauwe van vóór 1912 en het nieuwe grijsgroene door elkaar gedragen. In 1916 deed de kepi zijn intrede, een hoofddeksel, dat in diverse uitvoeringen tot 1940 bij de Koninklijke Landmacht gehandhaafd zou blijven.
· Korporaal der genie (1913). In de jaren vóór 1914 gingen vele legers in Europa over tot de instelling van een nieuw, voor die tijd meer praktisch veldtenue. Het was grauwgrijs, khaki of anderszins van kleur. Ook de Nederlandse landmacht volgde deze trend en voerde een soortgelijk tenue in. Bij de Genie werden nu een nassaublauwe kraag en biezen op de tuniek aangebracht. De reden voor deze kleurkeuze, die tot 1940 gehandhaafd bleef, is tot op heden onduidelijk. De zwartlederen patroontas wordt vóór het lichaam gedragen, dit bleef zo tot 1940. De bewapening bestaat uit de karabijn Model 1895 nr. 3 (oud model).
· Hoofdopzichter van fortificatiën (1935). Hij draagt als rangsonderscheidingsteken op de veldjas: ‘3 lissen met dubbele bladvulling, in goud geborduurd, met 3 mm achter de lissen (voor het genie-embleem) een verticaal streepje van 3 mm breedte, eveneens in goud geborduurd’.(Aldus het Boekwerk Uniformen, vastgesteld bij beschikking van de Minister van defensie van 12 maart 1934, VIe Afd. Nr. 34.)
· Pontonnier (1912). Pontonniers, in die tijd uitgerust met witte werkpakken en broeken, droegen soms zwarte vetlederen lieslaarzen. Om de hals werd een zwarte matrozendas gedragen, vervaardigd van satinet. Het was een typisch uitrustingsstuk, dat tot 1940, óók op de olijfgroene werkpakken bij het Korps pontonniers en torpedisten, gehandhaafd is gebleven.
· Sergeant-majoor instructeur van het Korps pontonniers en torpedisten (1928). Zijn bewapening bestaat uit de Nederlandse legerrevolver Model 1873 en de klewang. De activiteiten van dit korps speelden zich grotendeels op of om het water. Daarom werd de revolver en de bevestigigng extra beveiligd met een revolverkoord zodat hij niet in het water kon vallen. Om veiligheidsredenen werden door allen bij dit Korps géén model beenwindsels (puttee’s) gedragen, maar zwartlederen beenkappen.
· Dienstplichtig genist (1935). Omstreeks 1935 veranderde de kleur en ook de snit van de overjas-onberedenen van model. De grauwgrijze tint van het modellaken werd nu vervaardigd in een meer fraaiere blauwgrijze tint. Eerst werd dit kledingstuk gesloten met een rij van zeven doffe bronzen knopen, later werden dit er vijf. De kepi was buitenmodel en moest bekostigd worden door de dienstplichtigen zelf, à f 3,-. Dit typisch Nederlandse militaire hoofddeksel mocht gedragen worden tot het uitbreken van de mobilisatie in 1939, daarna droegen allen de veldmuts.
· Korporaal van de ‘REME’ (1944-1945). Is gekleed in de Britse uitrusting van die tijd met dito bewapening. Op de bovenmouw is het woord REME in gele letters op een blauwe ondergrond uitgevoerd, het zogenaamde naamlint of populair genaamd ‘de straatnaam’. REME betekent ‘Royal electricalandmechanical engineers’. Op 1 februari 1946 werd deze ingeburgerde Engelse benaming gewijzigd in ‘RIMI’ oftewel Reparatieinrichting materieelinspectie. Al in 1944 was er in Eindhoven een werkplaats van dit onderdeel gevestigd, waar uiteindelijk het huidige Regiment technische troepen is uit voortgekomen.
Heden ten dage:
Regimentsadjudant
Vaandelwacht
Marketenster
Bieleman
Vrijwillig fanfarekorps der Genie
Op 18 juni 2003 presenteerde de kapel zich voor het eerst in het nieuwe uniform. Volgens voorschriften van het Legermuseum te Delft is het historisch uniform uit 1888 als volgt samengesteld:
Zwarte lage schoenen. Nassaublauwe broek met rode bies.
Donkerblauw tuniek met dubbele rij koperen knopen.
Opstaande kraag geel gebiesd.Rood voorkoord.
Donkerblauw hoofddeksel model \u201csjako \u201c, voorzien van rood/zwarte pluim op een koperen plaatje en oranje rozet, springende granaat met open vlam en koperen ketting. Zwartlederen koppel voorzien van messingplaat met daarop de Geniehelm. Muzikanten dragen als schouderbedekking 'klaverbladen'. Tamboers dragen als schouderbedekking 'zwaluwnesten'.
Rangonderscheidingstekens zijn volgens het model 1888.
- Nog verder aanvullen -